Artikel 6:106 BW bepaalt dat aanspraak bestaat op smartengeld bij letsel, aantasting van de eigen eer of goede naam, aantasting van de eer of goede naam van een overledene of bij een andere aantasting van de persoon.
In artikel 6:95 BW staat dat alleen op grond van de wet recht kan bestaan op vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade. Artikel 6:106 BW bevat een opsomming van de wettelijke gevallen waarin de aansprakelijke persoon immateriële schade vergoedt. Lid 2 van artikel 106 bepaalt dat smartengeld bij overeenkomst of nadat een rechtszaak is begonnen, overdraagbaar is. Lid 2 bevat ook de regel dat smartengeld alleen in de erfenis valt als het slachtoffer voor zijn overlijden aanspraak maakte op smartengeld.
Naast artikel 6:106 BW bevat de wet nog andere bijzondere bepalingen over smartengeld. Bijvoorbeeld artikel 7:510 BW. Dit artikel stelt dat reisorganisatoren op grond van een vervoersovereenkomst smartengeld betalen aan slachtoffers van een ongeluk.
Artikel 6:106 BW
Boek 6. Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht -Titel 1. – Verbintenissen in het algemeen – Afdeling 10. Wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding –
Artikel 106:
Lid 1.
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
c. indien het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene en toegebracht is aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner of een bloedverwant tot in de tweede graad van de overledene, mits de aantasting plaatsvond op een wijze die de overledene, ware hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens het schaden van zijn eer of goede naam.
Lid 2.
Het recht op een vergoeding, als in het vorige lid bedoeld, is niet vatbaar voor overgang en beslag, tenzij het bij overeenkomst is vastgelegd of ter zake een vordering in rechte is ingesteld. Voor overgang onder algemene titel is voldoende dat de gerechtigde aan de wederpartij heeft medegedeeld op de vergoeding aanspraak te maken.
Lid 1
De benadeelde heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Dit betekent dat rechters een grote mate van vrijheid hebben bij het vaststellen van smartengeld. In de praktijk berekenen rechters smartengeld aan de hand van smartengeld voorbeelden uit andere letsel zaken. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang.
Sub a
De aansprakelijke persoon moet het oogmerk hebben om zodanig nadeel toe te brengen. Het oogmerk van de aansprakelijke partij kan bijvoorbeeld opzet zijn of een bepaalde mate van onvoorzichtigheid.
Sub b
Er bestaat voor de benadeelde / het slachtoffer recht op smartengeld bij:
- lichamelijk letsel/verwondingen;
- schending van de eer of goede naam (aantasting van iemands zelfbeeld of het beeld dat anderen van een persoon hebben. Denk bijvoorbeeld aan een onrechtmatige publicatie);
- een andere aantasting van de persoon (bijvoorbeeld als er geestelijk letsel ontstaat zonder lichamelijke verwonding. Denk bijvoorbeeld aan shockschade).
Sub c
Als de benadeelde (het letselschadeslachtoffer) overlijdt, heeft een beperkte groep nabestaanden recht op smartengeld. Het recht op smartengeld is beperkt tot niet van tafel en bed gescheiden echtgenoten en bloedverwanten tot de tweede graad. De vergoeding op grond van artikel 6:106 lid 1 sub c BW ziet alleen op de aantasting van de eer en goede naam van de overledene. Nabestaanden ontvangen in sommige gevallen affectieschade en overlijdensschade. Onder overlijdensschade vallen ook materiële schadeposten zoals weggeveallen levensonderhoud, begrafenis- en crematiekosten.
Lid 2
Smartengeld is hoogst persoonlijk. Daarom is de smartengeld vordering beperkt overdraagbaar. Voor de overdracht is een overeenkomst nodig. Of het slachtoffer moet de aansprakelijk partij ‘in rechte betrekken’. Dit betekent dat het slachtoffer bij de rechtbank een zaak is begonnen.
Ook de overgang onder algemene titel is beperkt. Dit is bijvoorbeeld overgang van de vordering op grond van het erfrecht. Voor de overgang moet de overledene voor zijn dood aanspraak maken op smartengeld.
De problematiek van artikel 6:106 lid 2 BW
Nabestaanden krijgen soms te maken met artikel 6:106 lid 2 BW. Vaak zijn dit vervelende gevallen waarin een letselschade slachtoffer enige tijd na een ongeluk overlijdt. De overledene heeft recht op een letselschadevergoeding en smartengeld. De smartengeld vordering gaat niet altijd direct over op de nabestaanden. De erfgenamen hebben daarom niet altijd recht op het smartengeld van de overledene. Of een smartengeldvordering deel uitmaakt van een nalatenschap is afhankelijk van de vraag is of het overleden slachtoffer voor het overlijden zelf aanspraak heeft gemaakt op smartengeld.
Rechters bekijken daarvoor of voor de aansprakelijke persoon voldoende duidelijke is dat het overleden slachtoffer smartengeld wilde. Dit kan blijken uit een groot aantal handelingen. Bijvoorbeeld als de aansprakelijke partij het slachtoffer voor zijn dood al een vergoeding voor materiële schade betaalde. De wettelijke bepaling ziet op de smartengeld vordering van het slachtoffer zelf. Bij overlijdensschade en affectieschade hebben nabestaanden een persoonlijke claim.
Laat uw schade gratis afhandelen
Bel naar 0800 – 44 55 000, stuur een e-mail sturen naar info@hijink.com of gebruik het onderstaand contactformulier.